Het verschil tussen virale en bacteriële infecties
Gepubliceerd op 18 maart 2020 - Laatst bijgewerkt op 11 augustus 2020
Laatst bijgewerkt op 11 augustus 2020
Bacteriële en virale infecties hebben veel gemeen. Beide soorten infecties worden veroorzaakt door microben – respectievelijk bacteriën en virussen – en worden verspreid door zaken als:
- Hoesten en niezen.
- Contact met geïnfecteerde mensen, vooral door zoenen en seks.
- Contact met besmette oppervlakken, voedsel en water.
- Contact met geïnfecteerde dieren, waaronder huisdieren, vee en insecten zoals vlooien en teken.
Microben kunnen ook de oorzaak zijn en veroorzaken:
- Acute infecties die van korte duur zijn.
- Chronische infecties die weken, maanden of langer kunnen duren.
- Latente infecties die in het begin geen symptomen veroorzaken, maar over een periode van maanden en jaren kunnen heractiveren.
Bacteriële en virale infecties kunnen symptomen veroorzaken zoals hoesten en niezen, koorts, ontsteking, braken, diarree, vermoeidheid en verkramping — dit zijn allemaal manieren waarop het immuunsysteem probeert om het lichaam te ontdoen van besmettelijke organismen.
Bacteriële en virale infecties zijn verschillend in vele andere belangrijke opzichten en de meeste zijn te wijten aan de structurele verschillen tussen organismen en de manier waarop ze reageren op medicijnen.
De verschillen tussen bacteriën en virussen
Hoewel bacteriën en virussen beide te klein zijn om zonder microscoop gezien te worden, zijn ze net zo verschillend als giraffen en goudvissen.
Bacteriën zijn relatief complexe, eencellige wezens, velen met een stijve wand, en een dun, rubberachtig membraan rond de vloeistof in de cel. Ze kunnen zich zelfstandig voortplanten.
Gefossiliseerde gegevens tonen aan dat bacteriën al ongeveer 3,5 miljard jaar bestaan en dat ze kunnen overleven in verschillende omgevingen, waaronder extreme hitte en kou, radioactief afval en het menselijk lichaam.
De meeste bacteriën zijn onschadelijk, en sommige helpen zelfs door het verteren van voedsel, het vernietigen van ziekteverwekkende microben, het bestrijden van kankercellen en het leveren van essentiële voedingsstoffen. Minder dan 1% van de bacteriën veroorzaken ziektes.
Virussen zijn kleiner: de grootste zijn kleiner dan de kleinste bacteriën. Het enige wat ze hebben is een eiwitvacht en een kern van genetisch materiaal, ofwel RNA of DNA.
In tegenstelling tot bacteriën kunnen virussen niet overleven zonder een gastheer. Ze kunnen zich alleen voortplanten door zich aan cellen te hechten. In de meeste gevallen herprogrammeren ze de cellen om nieuwe virussen te maken totdat de cellen barsten en sterven. In andere gevallen zetten ze normale cellen om in kwaadaardige of kankercellen.
Ook in tegenstelling tot bacteriën veroorzaken de meeste virussen wel degelijk ziekte, en ze zijn vrij specifiek over de cellen die ze aanvallen. Bijvoorbeeld bepaalde virussen vallen cellen in de lever, de luchtwegen of het bloed aan. In sommige gevallen richten virussen zich op bacteriën.
Diagnose van bacteriële en virale infecties
Raadpleeg steeds je arts raadplegen als je denkt dat je een bacteriële of virale infectie hebt. Een uitzondering op de regel is de verkoudheid.
In sommige gevallen is het moeilijk om te bepalen of een ziekte viraal of bacterieel is, omdat veel kwalen – waaronder longontsteking, hersenvliesontsteking en diarree – door een van beide kunnen worden veroorzaakt. Je arts kan de oorzaak vaststellen door naar je medische geschiedenis te luisteren en een lichamelijk onderzoek te doen.
Indien nodig kan hij of zij ook een bloed- of urinetest bestellen om een diagnose te bevestigen, of een “kweektest” van weefsel om bacteriën of virussen te identificeren. Af en toe kan een biopsie van het aangetaste weefsel nodig zijn.
Behandeling van bacteriële en virale infecties
De ontdekking van antibiotica voor bacteriële infecties wordt beschouwd als een van de belangrijkste doorbraken in de medische geschiedenis. Helaas zijn bacteriën zeer aanpasbaar en het overmatig gebruik van antibiotica heeft veel van hen resistent gemaakt tegen antibiotica. Dit heeft tot ernstige problemen geleid, vooral in het ziekenhuis.
Antibiotica zijn niet effectief tegen virussen, en veel toonaangevende organisaties raden nu het gebruik van antibiotica af, tenzij er duidelijk bewijs is van een bacteriële infectie.
Sinds het begin van de 20e eeuw zijn ook vaccins ontwikkeld. Vaccins hebben het aantal nieuwe gevallen van virusziekten zoals polio, mazelen en waterpokken drastisch verminderd. Bovendien kunnen vaccins infecties zoals griep, hepatitis A en B, humaan papillomavirus (HPV) voorkomen.
De behandeling van virale infecties is uitdagender gebleken, vooral omdat virussen relatief klein zijn en zich binnenin de cellen voortplanten. Voor sommige virusziekten, zoals herpes simplex-virusinfecties, hiv/aids en griep, zijn antivirale medicijnen beschikbaar. Het gebruik van antivirale medicijnen is echter in verband gebracht met de ontwikkeling van geneesmiddelresistente microben. [1]
Bronnen
↑1 | 23 april 2019, Bacterial and Viral Infections |
---|